Capocannoniere. De mooiste benaming voor topschutter ontstond net geen eeuw geleden in Turijn, waar Giuseppe Meazza na 31 doelpunten in één seizoen om een specifieke, glorieuze titel voor zijn prestatie vroeg. De spits van Società Sportiva Ambrosiana (het latere Internazionale) zag zijn ijdelheid beloond met een benaming die mooier klinkt dan Pichichi, Golden Boot, Törschutzenkönig of het banale Meilleur Buteur.
Hoofdkanonnier. De letterlijke vertaling ervan heeft veel weg van een militair superlatief van topschutter en is eigen aan de intussen aanvaarde overdrijvingskunst van het Italiaans. ‘Tiratore’, correct Italiaans voor schutter, werd aan het eind van de jaren twintig te sober bevonden door de Italiaanse voetbalpers.
Luca Toni was tot twee keer toe capocannoniere en ontstak in totaal 152 keer de lont in de Serie A. Beginnen met voetballen deed hij net als Vieri, Inzaghi of Di Natale in de lagere klassen. Eerst bij Modena en Empoli, nadien bij Fiorenzuola en Lodigiani. Namen die je niet alleen in een rangschikking, maar evengoed op de menukaart van een doordeweekse Italiaan kan terugvinden.
Pas op zijn 25ste scoorde hij bij Brescia zijn eerste doelpunten op het hoogste niveau en dat op aangeven van Pep Guardiola en Roberto Baggio. Zich in de kijker spelen deed hij later pas bij Palermo, waar de Siciliaanse zon altijd schijnt, maar waar Toni met vijftig doelpunten in twee jaar het gezicht van alle coaches behalve de zijne op onweer zette. Hij trapte de club na drie decennia in het vagevuur van de Serie B terug naar de top.
Bij Fiorentina gaf hij het begrip laatbloeier pas echt een nieuwe dimensie. Eén week voor zijn dertigste verjaardag kroonde hij zich tot topschutter van Italië én Europa. Op zijn teller stonden toen 31 competitiegoals, een aantal waartoe enkel Gonzalo Higuaín in de afgelopen vijftig jaar kwam. Bij Bayern München zou Toni later zelfs de eerste Italiaan ooit worden die in Duitsland topscorer werd.
In juli 2009 tekende Louis Van Gaal bij Bayern tegelijkertijd een contract als coach en het doodvonnis van Toni in Duitsland. Alvorens hem bij het groot huisvuil te zetten, liet de Nederlander Toni twee keer plaatsnemen op de bank van het tweede elftal in de Duitse derde klasse. Van Gaal had naar eigen zeggen de ballen om welke speler dan ook als een anker in de oceaan te laten vallen. Anekdotisch vertelde Toni later aan Bild dat gekke Louis dat ooit illustreerde door zijn trainingsbroek in de kleedkamer tot op zijn enkels te laten vallen en zijn ballen effectief te tonen.
Enfin, voordat er kinderen meelezen: in de laars was men Toni – die met Italië ook wereldkampioen werd - nog lang niet vergeten. Italiaanse (top)clubs cirkelden als gieren boven de doelpuntenmachine, maar op de bank van Roma, Genoa en Juventus ervoer Toni het gevoel dat mensen enkel op een elektrische stoel ervaren: dat van totale overbodigheid. Zijn typische viering, waarbij hij met de rechterhand naast het hoofd schudde, bleef er achterwege. Doelpunten maakte hij er nauwelijks.
Na mislukte passages in de zandbak van Al Nasr en het oude, vertrouwde nest van Fiorentina leek de machine definitief defect. Het bescheiden Verona bleek de uitgelezen mecanicien om de zaak terug aan de praat te krijgen. Veel late dertigers lijken als voetballer een tractor op een racecircuit, maar een fitte Toni niet. In zijn eerste seizoen galoppeerde de showpony als vanouds naar zestienmetergebieden en vond hij bovendien zijn kostbare kopbalkracht terug. Amper twee goals kwam hij tekort voor een tweede topschutterstitel. De machine stokte niet na één seizoen, waardoor het twaalf maanden later wél prijs was. Met 22 treffers kroonde Toni zich op zijn 38ste tot oudste capocannoniere ooit. Hij werd het vleesgeworden bewijsstuk dat torinstincten – mits fitheid - nooit verloren gaan.
Op 8 mei 2016 wuifde Toni na een panenkaatje tegen Juventus en met de hand voor een laatste keer naast het hoofd zijn topschuttersleven vaarwel. Net op tijd. In een hernieuwde voetbalkosmos, waarin aanvallers de eerste defensiegordel vormen en waar hoge pressing de core business van spitsen geworden is, zou Toni zijn draai niet meer vinden. Een stormram, sprintbom, technisch of dribbelwonder was Toni niet. Zijn domein was de zestien en slechts enkele meters daarbuiten.
Hoofdkanonnier. De letterlijke vertaling ervan heeft veel weg van een militair superlatief van topschutter en is eigen aan de intussen aanvaarde overdrijvingskunst van het Italiaans. ‘Tiratore’, correct Italiaans voor schutter, werd aan het eind van de jaren twintig te sober bevonden door de Italiaanse voetbalpers.
Luca Toni was tot twee keer toe capocannoniere en ontstak in totaal 152 keer de lont in de Serie A. Beginnen met voetballen deed hij net als Vieri, Inzaghi of Di Natale in de lagere klassen. Eerst bij Modena en Empoli, nadien bij Fiorenzuola en Lodigiani. Namen die je niet alleen in een rangschikking, maar evengoed op de menukaart van een doordeweekse Italiaan kan terugvinden.
Pas op zijn 25ste scoorde hij bij Brescia zijn eerste doelpunten op het hoogste niveau en dat op aangeven van Pep Guardiola en Roberto Baggio. Zich in de kijker spelen deed hij later pas bij Palermo, waar de Siciliaanse zon altijd schijnt, maar waar Toni met vijftig doelpunten in twee jaar het gezicht van alle coaches behalve de zijne op onweer zette. Hij trapte de club na drie decennia in het vagevuur van de Serie B terug naar de top.
Bij Fiorentina gaf hij het begrip laatbloeier pas echt een nieuwe dimensie. Eén week voor zijn dertigste verjaardag kroonde hij zich tot topschutter van Italië én Europa. Op zijn teller stonden toen 31 competitiegoals, een aantal waartoe enkel Gonzalo Higuaín in de afgelopen vijftig jaar kwam. Bij Bayern München zou Toni later zelfs de eerste Italiaan ooit worden die in Duitsland topscorer werd.
In juli 2009 tekende Louis Van Gaal bij Bayern tegelijkertijd een contract als coach en het doodvonnis van Toni in Duitsland. Alvorens hem bij het groot huisvuil te zetten, liet de Nederlander Toni twee keer plaatsnemen op de bank van het tweede elftal in de Duitse derde klasse. Van Gaal had naar eigen zeggen de ballen om welke speler dan ook als een anker in de oceaan te laten vallen. Anekdotisch vertelde Toni later aan Bild dat gekke Louis dat ooit illustreerde door zijn trainingsbroek in de kleedkamer tot op zijn enkels te laten vallen en zijn ballen effectief te tonen.
Enfin, voordat er kinderen meelezen: in de laars was men Toni – die met Italië ook wereldkampioen werd - nog lang niet vergeten. Italiaanse (top)clubs cirkelden als gieren boven de doelpuntenmachine, maar op de bank van Roma, Genoa en Juventus ervoer Toni het gevoel dat mensen enkel op een elektrische stoel ervaren: dat van totale overbodigheid. Zijn typische viering, waarbij hij met de rechterhand naast het hoofd schudde, bleef er achterwege. Doelpunten maakte hij er nauwelijks.
Na mislukte passages in de zandbak van Al Nasr en het oude, vertrouwde nest van Fiorentina leek de machine definitief defect. Het bescheiden Verona bleek de uitgelezen mecanicien om de zaak terug aan de praat te krijgen. Veel late dertigers lijken als voetballer een tractor op een racecircuit, maar een fitte Toni niet. In zijn eerste seizoen galoppeerde de showpony als vanouds naar zestienmetergebieden en vond hij bovendien zijn kostbare kopbalkracht terug. Amper twee goals kwam hij tekort voor een tweede topschutterstitel. De machine stokte niet na één seizoen, waardoor het twaalf maanden later wél prijs was. Met 22 treffers kroonde Toni zich op zijn 38ste tot oudste capocannoniere ooit. Hij werd het vleesgeworden bewijsstuk dat torinstincten – mits fitheid - nooit verloren gaan.
Op 8 mei 2016 wuifde Toni na een panenkaatje tegen Juventus en met de hand voor een laatste keer naast het hoofd zijn topschuttersleven vaarwel. Net op tijd. In een hernieuwde voetbalkosmos, waarin aanvallers de eerste defensiegordel vormen en waar hoge pressing de core business van spitsen geworden is, zou Toni zijn draai niet meer vinden. Een stormram, sprintbom, technisch of dribbelwonder was Toni niet. Zijn domein was de zestien en slechts enkele meters daarbuiten.